Echtscheiding: hoe je je levensverzekering en andere spaarverzekering met je ex moet delen
Als u met gemeenschap van goederen bent getrouwd, zal uw ex bij de echtscheiding vaak ook een deel krijgen van de individuele levensverzekering op uw naam. Dat haalde ik eerder al aan in het artikel Pensioen en scheiding. De verdelingswijze die in de wet is vastgelegd, is in veel gevallen echter niet fair. Yves Evenepoel en Nadine Vanhee leggen in Budget & Recht (september/oktober 2019) uit waarom ze die mening hebben.
Hoe je je spaarverzekering met je ex moet delen
Als je tijdens je huwelijk in een spaarverzekering hebt belegd, is de kans reëel dat je je ex daar na jullie echtscheiding in zult moeten laten delen. In de wet is daar voor een individueel gesloten contract een verdelingswijze voor vastgelegd. Maar wij vinden die in veel gevallen niet eerlijk.
De wettelijke verdeelregeling
Wanneer een getrouwd koppel uit de echt scheidt, moet voor de partners die onder het wettelijke huwelijksstelsel waren getrouwd – wat automatisch het geval is wanneer je niet over een huwelijkscontract beschikt – worden overgegaan tot een verdeling van het gemeenschappelijke vermogen. Elke partner heeft recht op de helft van het gemeenschappelijke bezit.
Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de spaarverzekering die een partner eventueel op zijn eigen naam had staan als hij/zij daar tijdens hun huwelijk mee is begonnen. Ook al had hij/zij die verzekering in de praktijk volledig met eigen loon betaald. Want als je volgens het wettelijke huwelijksstelsel bent getrouwd, maakt dat niets uit en gaat men ervan dat ze met gemeenschappelijk geld werd betaald.
Om die reden ben je na de echtscheiding voor die spaarverzekering een vergoeding verschuldigd aan de huwelijksgemeenschap, ook al blijft dat contract jouw eigendom.
Sinds 1/9/2018 bestaat daarvoor een wettelijke verdeelregeling (niet van toepassing voor echtscheidingen waarvan de procedure vóór die datum werd ingeleid). Ze werd ingevoerd bij de herziening van de wet op de huwelijksvermogensstelsels. Wij vinden de regeling in veel gevallen echter niet eerlijk.
De verdeelregeling volgens de wet
Wanneer nergens anders een verdeelregel werd vastgelegd, bepaalt de wet dat de vergoeding die de partner die met gemeenschappelijk geld heeft belegd in een individuele levensverzekering, moet neerkomen op de netto-afkoopwaarde, met als absoluut minimum het totale premiebedrag dat werd gestort.
De verzekeraar kan je de netto-afkoopwaarde geven. Het is het bedrag dat hij je effectief zou uitkeren als je op dat ogenblik een einde zou maken aan het contract, d.w.z. wat de stortingen, na aftrek van de instapkosten, aan intresten en winstdeelnemingen en/of meerwaarden hebben opgebracht, min de eventuele belasting en kosten omwille van de vervroegde opvraging.
De wettelijke regeling is niet fair
Wij vinden de wettelijke verdeelregeling om diverse redenen niet fair. De belangrijkste is dat de uitstapkosten en vooral de fiscale bestraffing die volgt, een te grote rol spelen als het een levensverzekering betreft waar belastingvoordeel aan is gekoppeld.
Je bent wel niet gebonden door de verdeling die nu in de wet is opgenomen (de wet is niet “dwingend” zoals juristen dat zeggen). Je mag daar dus van afwijken en samen een meer faire regeling overeenkomen, bv. in een huwelijkscontract of in de echtscheidingsakte. Als je dat niet hebt gedaan, zal echter de wettelijke regeling moeten worden toegepast.
Wij willen dat de wet wordt aangepast
Wij zijn niet gelukkig met de huidige wettelijke verdeelregeling en stellen voor om de wetgeving in consumentvriendelijke zin aan te passen:
- De spaarpot die tijdens het huwelijk met een individuele levensverzekering werd opgebouwd, zou gewoon in tweeën moeten worden gesplitst en beide contracten zouden daarna moeten voortlopen met het behoud van de oorspronkelijke voorwaarden.
- De wet bevat momenteel alleen een regeling voor individuele levensverzekeringen. Wij vragen om ook eindelijk duidelijkheid te verschaffen over de verdeling van de groepsverzekering.
Bron: Budget & Recht (Testaankoop) nr 266, september/oktober 2019